
De Kon. St. Sebastiaansgilde van Schelle
Bij ons weten zijn de schuttersgilden zeer oude broederschappen, die zich op vele plaatsen in het Vlaamse land, maar dan vooral in de gemeenten van het vroegere hertogdom Brabant hebben gehandhaafd, schoon en levenskrachtig, en dat niet tegenstaande vele oorlogen en grondige wijzigingen in het maatschappelijk leven.
Alvorens het een en ander mede te delen over onze plaatselijke gilde, lijkt het ons gepast de naam schuttersgilde te ontleden. Schutter komt niet van schieten, maar staat in verband met schutten, beschutten en wijst dus op verweer: de volksweerbaarheid in vervlogen eeuwen. Gilde zou verband houden met geld en wijzen op de geldelijke bijdrage die er mee gepaard ging.
Verder mogen we niet vergeten dat verschillende familienamen hun ontstaan danken aan dit gildewezen. De Deken, De Keyser, De Coninck, De Schutter, Oudermans, Knaepen om slechts bij deze enkele te blijven. Voor het opmaken van de geschiedenis van een schuttersgilde, moet de schrijver van zulk stuk kunnen beschikken over een min of meer volledig archief van deze vereniging. Nu is het voor de meeste van die broederschappen gebleken dat oorkonden en documenten in de loop der tijden zoek geraakten of vernield werden. Over het algemeen gaat het thans nog bewaard gebleven archief van de schuttersgilden zelden verder terug dan de 16de eeuw. Het is al heel wat, maar het staat vast dat de gilden een hele tijd zullen bestaan hebben zonder dat er ook maar één woord geschreven werd over het ontstaan en de vroege ontwikkeling van de vereniging.
Voor onze plaatselijke gilde tasten we, ongelukkig genoeg, in het duister voor wat de beginperiode betreft…. Hoe graag we met die gegevens ook zouden willen uitpakken. We mogen gerust aanvaarden dat oorlog en woeling, gepaard aan brandstichting en roof niet vreemd zijn aan het te loor gaan van het archief. De Geschiedenis van Schelle vermeldt toch op een paar plaatsen dat vernielzuchtige benden en troepen op doortocht het dorp met de grond gelijk maakten. En mag men niet evengoed veronderstellen, dat sommige gildebroeders van vroeger, verantwoordelijk voor de bewaring van aantekeningen betreffende het gilde, blijk gaven van slordigheid en onbegrijpelijke nalatigheid en schuld hebben aan het verdwijnen van het archief...
Als oudste bescheid over de gilde is een document van 1461 gekend. Dit jaartal word dan ook beschoud als de oprichtingsdatum van onze gilde. In een kerkrekening over het jaar 1568 wordt gesproken over twee bestaande verenigingen: de jonge en de oude gilde.
In dit jaar werden door de Kerkfabriek drie tonnen bier geschonken aan de jonge gilde. Maar een eenvoudige mededeling klimt verder. Op 22 juli 1562 waren Dirk van Ranst en Jan Coutreel, de twee keizers, te Kontich om voor de vierschaar te getuigen, als vertegenwoordigers van de gilde uit Schelle, samen met verantwoordelijken van de broederschappen uit Berchem, Mortsel, Kontich, Wilrijk, Bouchout, Edegem en nog andere, in een geschil gerezen tussen de grote “ hooftgulde” van de handboog uit Leuven en de gilde van Londerzeel. De activiteit van de plaatselijke gilde blijkt duidelijk uit een verklaring van de schout en de schepen van Schelle, Niel en Aartselaar. Het stuk dateert van 12 juli 1639. Daarin verklaren Jakob Bertenouille ( schout) en Art. Verspouwen op verzoek van Jonker Alexander Van Hamme, schout van Deurne, dat de gildebroeders van bovenvermelde gemeenten steeds de toestemming de overheden vroegen aangaande “ ’t schieten van de vogele”
Vanaf 1734 heeft elk van de twee gilden een eigen rekening. Datzelfde jaar ook ontstaat een ernstig geschil tussen beide gilden over het opnemen van nieuwe leden in de oude gilde. Door de bemiddeling van de vrouwe van Schelle en de dame van Jan Antoon Quarteer, de deken van de gilde kon de twist spoedig bijgelegd worden. Alhoewel te Schelle gevestigd, stond de gilde in de gunst van de prelaat van de Sint Bernardsabdij.
In 1736 bij de aanstelling van de provisor tot abt, ter gelegenheid van de kleine kermis, schenkt deze aan de gildebroeders twee tonnen bier. De oudste gilde telde in die tijd 35 leden, de jonge maatschappij had 13 leden meer ingeschreven dan haar rivaal.
Tweemaal per jaar op Sinksendag en op 20 januari, feest van Sint Sebastiaan werd feest gevierd door de oude gilde in het Schuttershof, op de Bodegemwijk nabij de voormalige drink. Onafgebroken tot 1815, einde van de Franse bezetting en overheersing, vermelden de kerkrekeningen geldelijke steun aan de jonge gilde. Deze jaarlijkse toelage beliep 5 gulden 2 stuivers. Het jaar 1815 bracht tevens het einde van de oude gilde.
Wat gebeurde er met de leden van de opgeheven gilde? Traden ze toe tot de andere of zegden ze vaarwel aan hun liefhebberij? We weten het niet. Of was de ontbinding onvermijdelijk geworden nadat de ledentallen zodanig waren geslonken dat er bezwaarlijk nog kon spraak zijn van een vereniging? Dit feit staat ook nergens vermeld en we mogen aanvaarden dat de plotse aangroei met enkele nieuwe leden wel zou vermeld zijn. De jonge gilde kwam alleen in het bezit van archief, oorkonden en breuken van de verdwenen gilde. En daar er van dit jaar af geen verwarring meer mogelijk is blijft de algemene benaming “ de Gulde” van Schelle alleen weerhouden.
Tijdens de besloten tijd van de Franse overheersing, dus nog vóór de opheffing van de oude, kende de jonge gilde een flinke bloei. Ze stoorde zich geenszins aan het door de vreemde overheid opgedrongen “ Politierecht rural” zodat de deken der gilde, Frans de Laet, op 18 Thermidor van het jaar XI door de vrederechter van Kontich ter verantwoording werd geroepen. Thans vergezellen de gildebroeders met pijl en boog de processie op de dag van Hoogwaardig en dit ter gelegenheid van het patroonsfeest der parochie. Dit was niet altijd zo. Tot in 1833 droegen de leden een stok, nadien door een flambouw vervangen… maar na allerlei moeilijkheden en geschillen die konden bijgelegd worden door de bemoeiing van de toenmalige burgemeester.
Wanneer in 1877 de weleerwaarde Heer J.F.A. van Pruyssen een halve eeuw priesterschap herdacht, ontving de gilde een nieuw vaandel, een H.Sebastiaan voorstellend met daarbij een pauselijke tiaar en het opschrift S.S. Petro et Paulo: het ene betreft de gilde, het andere de parochie. Maar de “Gulde” kende het lot van elke vereniging: periodes van schone bloei gevolgd van spijt en troosteloos verval. Ze verdween wel niet maar scheen weg te kwijnen. Rond 1890 waren er nog slechts 11 leden ingeschreven met hr Frans Lenaard Geudens als hoofdman.
In een notaboekje van wijlen Leonaard Lehembre, die op gebied van plaatselijke geschiedenis en folklore navorsingen deed en menige bijdragen leverde voor het “ Nederlandsch Tijdschrift voor Volkskunde” haalden we een aantekening waaruit blijkt dat op Sacramentsdag, 1 juni 1899, het vernieuwde vaandel van de Sint Sebastiaansgilde werd gewijd. De meeste oorkonden, zoals reeds gezegd, werden niet bewaard, de breuk daarentegen bestaat nog en ze mag gewis gerekend worden bij de merkwaardigste uit de schuttersgilden. Ze werd trouwens nog gereproduceerd in Eigen Aard ( na blz 380) het mooie boek over Vlaamse Folklore door Dr. K.C. Peeters. De breuk werd in 1731 door Jan Antoon Quarteer “ greffier van Ruysbroeck ende Blaesvelt” en verwant met de Quarteers uit Schelle geschonken. Ze telt 2 grote en 8 kleine medaillons in zilver. De borstplaat vertoont Sint Sebastiaan, met aanhangende vogel op welks borst het wapen Quarteer. Op dit wapen herkennen we twee wassende manen en een roos. De rugplaat verbeeldt ook de gildepatroon. De kleine medaillons stellen de H. Petrus en de H. Paulus voor, de zes overige vermelden: Felix Gerard, deken: Jan de Decker, coninck: Jacobus De Decker, ouderman: Jan Scholiers, onderdeken: Jan Meulemans alferis: Jan Mutsaerts, onderdeken. De alferis of alfaris was de vendelier of vaandeldrager van de gilde. Sedert een paar tientallen jaren is de breuk niet meer in het bezit van de gilde. Twee, drie leden verkozen 2 kruikjes genever en 50 frank ( van vóór de oorlog) boven het sierlijk kunstwerk en versjacherden dit kostbaar bezit in de nog bestaande herberg “ Au Tambour” Thans berust ze in het MAS te Antwerpen, maar dank zij de zeer gewaardeerde bemiddeling van de hr; Cam. Steenackers, oud-burgemeester, en folklore-minnende ingezetene van de gemeete, mag de breuk nog gehaald worden om bij plaatselijke plechtigheden, o.m. de processie, door een der leden gedragen te worden.
De kleine breuk, in ’t bezit van de gilde werd haar overhandigd door hr. C. Steenackers. Ze vermeldt: Cornelis Bals, secr. En coninc 1609, met het wapen Bals ( drie bezanten of koeken): Anthoni van Buyten coninc A ° 1610: eindelijk een zilveren O.L.Vrouw en een zilveren Sint Sebastiaan, ten jare 1791 geschonken door Nicolaas, Jozef Rolan en Jozef Verheyen ( cf. Geschiedenis van Schelle) In 1911 was de maatschappij weerom het uitsterven nabij. Ze werd terug leven ingeblazen en tot “ Willem Tell” gedoopt onder het voorzitterschap van Joannes Eykens. Maar reeds in 1926 werd teruggegrepen en zeer terecht, naar de oude benaming. Uit de jongste geschiedenis noteren we Felix Gerard, Louis Cnops en Gerard Minne. De leiding kwam daarna in handen van Henri Eyckens en in die van Rene Eyckens. De opbloei in die periodeis niet gering. Naast de gildebroeders staan ook de gildezusters….en de gilde telt 50 leden. Er werd tevens teruggegrepen naar de oude kledij en gelukkige toenadering en verbroedering gezocht met de zeer bloeiende Kempische gilden. Enkele jaren geleden werd door de Hoge Gilderaad der Kempen de orde van de Papegaai gesticht en ontvingen in 1954 drie leden van de Schelse gilde deze eervolle onderscheiding voor hun 43 jarig lidmaatschap: Minne Juul, 2de deken, Minne Gerard, 1ste deken en Cuyvers Jan, ouderman.
Op 5 juni 1955 nam de gilde deel aan het 5de landjuweel te Brecht. Ze wist zich bijzonder te onderscheiden: een 4de prijs voor de dans, een 1ste prijs voor roffelen, een 3de prijs voor oude breuken tot 1800.
In de kerk wordt een merkwaardig schilderij bewaard, door de meeste kunstkenners toegeschreven aan Antoon Van Dyck en de marteldood van de H. Sebastiaans voorstellend. Deze grote onder de meesters van de Vlaamse School had zijn buitenverblijf te Schelle. Kreeg hij misschien een opdracht vanwege de gilde. Het is wel mogelijk. Het meesterwerk is merkwaardig van lijn en koloriet. Bij gebrek aan een meer uitgebreide documentatie moesten wij ons beperken tot de bij de hand liggende gegevens. Het beeld dat we schetsen laat alleszins vermoeden dat onze gilde een oude en mooie geschiedenis heeft gekend. Wij mogen ons verheugen in de huidige schone bloei en het houden van het Gildefeest op zondag 15 juli 1956 in de enige plaats van de Rupelstreek waar nog een oude schuttersgilde leeft en groeit zal met letters van goud ingeschreven blijven in de annalen van de Sint Sebastiaansgilde van Schelle.
(Gepubliceerd in het programmaboek ter gelegenheid van het gildefeest in 1956)